Het nitraatresidu in Vlaamse landbouwgronden bereikte in 2024 het laagste niveau sinds het begin van de metingen in 2007. Dat blijkt uit het recent gepubliceerde Nitraatresidurapport van de Mestbank. De Vlaamse land- en tuinbouw slaagde erin om het risico op nitraatuitspoeling aanzienlijk te beperken. De klimatologische omstandigheden hielpen op bepaalde punten een handje.
Lager risico op uitspoeling
Het nitraatresidu is een cruciale indicator voor de potentiële uitspoeling van nitraat naar oppervlakte- en grondwater tijdens de winter. Hoe lager dit residu aan het einde van het groeiseizoen, hoe kleiner de kans op vervuiling van het water. De gemiddelde waarde in 2024 bedroeg 51 kilogram NO₃⁻-N per hectare, met een mediaan van 37 kilogram — de laagste waarden sinds de start van de monitoring in 2007. Enkel in 2012 werden vergelijkbare resultaten gemeten.
Bij 80 procent van de 16.834 bemonsterde percelen bleef het nitraatresidu onder de eerste drempelwaarde (DW1). Slechts bij 3 procent van de percelen werd de tweede, zwaardere drempelwaarde (DW2) overschreden.
Gunstige evolutie voor landbouwbedrijven
2024 markeert niet alleen een recordjaar qua lage nitraatresiduwaarden, maar ook een kantelpunt in het mestbeleid. Tot eind 2024 was elke landbouwer met een overschrijding verplicht om het jaar nadien, op eigen kosten, bijkomende nitraatresidubepalingen uit te voeren. Die algemene verplichting vervalt echter met het gewijzigde Mestdecreet.
Vanaf 2025 worden enkel nog gerichte bedrijfsevaluaties uitgevoerd, op basis van een risicoanalyse. Dit betekent dat landbouwers met een laag risico op uitspoeling niet langer jaarlijks stalen hoeven te nemen. Bij de beoordeling van de resultaten uit 2024 is al met deze nieuwe aanpak rekening gehouden: perceelsevaluaties uit 2024 worden niet meer individueel beoordeeld en overschrijdingen op perceelsniveau hebben geen gevolgen meer. Enkel wanneer het bedrijfsresultaat als geheel boven bepaalde drempels uitkomt, volgen er in 2025 nog maatregelen, zoals verplichte begeleiding.
In die context is het bemoedigend dat 80 procent van de 2.172 geëvalueerde bedrijven in 2024 volledig onder de eerste drempelwaarde bleef. Slechts 19 procent kende een overschrijding van DW1 en amper 1 procent zat boven de tweede drempelwaarde (DW2).
Aardappelen blijven aandachtspunt
Op teeltniveau zijn er nog belangrijke verschillen. Vooral aardappelen, groenten, sierteelt en boomkwekerij vertonen relatief hoge nitraatresidu’s. Aardappelteelten hadden gemiddeld een residu tussen 76 en 93 kilogram NO₃⁻-N per hectare. Grasland, bieten en fruit daarentegen presteerden beter, met gemiddeld slechts 32 à 33 kilogram NO₃⁻-N per hectare. Graangewassen en mais vertonen waarden van gemiddeld 52 – 55 kg NO3 – -N per hectare.
Op lange termijn (2015–2024) tonen fruit, maïs en groenten een gunstige evolutie in nitraatresiduniveaus. Aardappelen en de categorie ‘overige teelten’ blijven daarentegen zorgenkindjes, met een minder gunstige trend.
Extreem nat jaar
De hoge waarden voor zowel temperatuur als (vooral) neerslaghoeveelheid, en de zeer lage zonneschijnduur maken dat 2024 als een klimatologisch uitzonderlijk jaar moet beschouwd worden binnen de voorbije staalnamecampagnes.
Weersomstandigheden hebben een sterke invloed op de gemeten nitraatresidu’s. Vooral worden in droge jaren gemiddeld hogere nitraatresidu’s gemeten. Droge weersomstandigheden kunnen, afhankelijk van bodemsoort en gewas, immers resulteren in een beperktere gewasgroei en dus ook in een lagere opname van nutriënten door de gewassen. Toepassing van goede teelt-, bodem- en bemestingspraktijken, bijvoorbeeld fractionering van bemesting, laat evenwel toe hier in zekere mate op te anticiperen, en nitraatresidu’s ook in deze omstandigheden enigszins te beperken. Ook natte weersomstandigheden kunnen een impact hebben op de gewasgroei van bepaalde gewassen, en zo de opname van nutriënten enigszins beperken. Tegelijk bestaat in natte jaren, en afhankelijk van bodemsoort en gewas, de kans dat het nitraatresidu gedurende de staalnameperiode deels tot onder de 90 cm doorgespoeld is en dus niet meer gemeten wordt bij een bemonstering
2024 was een extreem nat jaar, met vertraagde inzaai in het voorjaar en lagere opbrengsten voor sommige gewassen zoals granen. Vooral de oostelijke provincies (Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant) kregen grote hoeveelheden neerslag te verwerken. Ondanks deze omstandigheden — die de bemestingspraktijk bemoeilijken — bleven de nitraatresidu’s uitzonderlijk laag.
Lees hier het volledige Nitraatresidurapport.
Tekst: Gerben Hofman
Beeld: beeldarchief Prosu BV